Apolwedstrijd
Dit jaar organiseerden we voor de tweede keer de Apolwedstrijd. Piet Apol was een Nederlands schrijver, schilder en architect wiens werk grotendeels vergeten is – erg veel heeft hij niet geschreven, en de tijd kent geen genade. Maar zijn fantastische kortverhalen zijn interessant en inspirerend. Vorig jaar besloten de leerkrachten Nederlands in het zesde jaar zijn werk te lezen met hun leerlingen, en daaraan meteen een schrijfwedstrijd te koppelen.
Yvonne Apol – de dochter van Piet – vond dat initiatief zo fijn dat ze niet alleen een winnaar selecteerde uit de top drie; ze kwam zelfs uit de VS overgevlogen om de prijs uit te reiken. Dat kunnen we niet elk jaar van haar verlangen, maar ook dit jaar weer schreven onze zesdejaars schitterende verhalen. Hun leerkrachten selecteerden per klas drie verhalen, en kozen daaruit een algemene top drie. En uit die top drie pikte Yvonne zelf, zoals vorig jaar, een winnaar die het werk van haar vader eer aandoet.
Ze schreef:
“De spiegels van de oorlog” benadert de eigenaardige, surreële werkelijkheid van Piet Apols werk het meest, naar mijn gevoel. Er is een onderzoek naar “de realiteit” gaande. Een gevoel van vervreemding… Het gebruik van twee legers die een oorlog beginnen heeft ook heel veel zin…En het gebruik van het tolletje is prachtig! Het einde is ook geen einde… je blijft in twijfel over wat er nou aan de hand is…
De winnaar van Apolwedstrijd van dit jaar is dus Mona Rubens (6WWI6.1) met haar verhaal “De spiegels van de oorlog.”
De top drie wordt vervolledigd door Felix Van Durme (6LWE) met “Clair-obscur” en Maud Blomme (6LMT) met “Het gaat door de maag”.
Nieuwsgierig? Natuurlijk bent u nieuwsgierig. Geen nood: de drie verhalen staan hieronder, en ze zijn absoluut het lezen waard!
De spiegels van de Oorlog
Mona Rubens
24 februari 2022
Ik wacht op het signaal van generaal Pjotr en probeer mijn hartritme onder controle te krijgen. Dit is het moment waarvoor we de laatste vier maanden getraind hebben, toch voelt alles nu anders. Dit keer is het echt. Na jarenlang conflict tussen Rusland en Oekraïne is de tijd voor oorlog aangebroken. De buitenlucht voelt ijskoud aan en de regen stort naar beneden. Mijn handen trillen lichtjes, maar mijn grip rond het geweer blijft sterk. De spanning in de lucht is bijna tastbaar en om me heen kan ik de snelle, onregelmatige ademhalingen van mijn kameraden horen. We weten allemaal dat er geen weg terug is. Eén bevel, één startschot en de oorlog begint.
10 jaar eerder
“Ik zou graag willen dat jullie het volgende hoofdstuk lezen tegen morgen. En denk al eens na waarom de schrijver hier verandert van perspectief.” De bel ging en de gang vulde zich met leerlingen van het eerste tot het zesde middelbaar die klaar waren om naar huis te vertrekken. Ik niet. Ik bleef bevroren staan in de gang tot iemand hard tegen mijn schouder aan liep. Zodra ik mijn evenwicht terugvond, draaide ik me om om te kijken wie het was, maar haar gezicht kon ik niet meer zien. Alleen een flits van felrode krullen, identiek aan de mijne, verdween in de menigte. Toen ik thuiskwam, liet ik me zakken in de zetel van de woonkamer, die overspoeld was met de geur van sigaretten en oud bier. Mijn vader was altijd laat thuis en ’s ochtends vond ik hem dan in de keuken of in de woonkamer op de grond, in een plasje van zijn eigen kots. Thuis zorgde ik dus voor mezelf: ik kookte, deed de afwas en poetste wanneer het nodig was. Dat was altijd al zo geweest. Op school hadden ze gemerkt dat er iets niet klopte met mijn thuissituatie, dus werd ik verplicht om elke donderdag als de lessen voorbij waren, naar mevrouw Ivanov, de zorgcoördinator, te gaan. Met haar bespraken we niet alleen mijn vader, maar ook de ‘hallucinaties’, zoals zij ze noemde, die ik af en toe zag. Vorige week had ze mij een trucje geleerd zodat ik mijn hallucinaties kon onderscheiden van de werkelijkheid; het enige wat ik altijd op zak moest hebben, was een draaitolletje. Haar instructies waren duidelijk: “De volgende keer dat je onzeker bent of iets een hallucinatie is, draai dan aan het tolletje. Als
het blijft draaien, dan zit je hoogstwaarschijnlijk in een hallucinatie. Maar als het na een paar seconden omvalt, dan is het echt.”
Sindsdien nam ik mijn tolletje overal mee naartoe.
De laatste dagen op school leken eindeloos, maar er was iets veranderd in mijn routine. Elke keer als school voorbij was en ik in de gang stond, kreeg ik dezelfde duw op mijn schouder van het meisje met de felrode krullen. Dus besloot ik haar aan te spreken. Ik wachtte op het belsignaal en ging in de gang staan. Toen ik opnieuw geduwd werd, greep ik haar schouder vast. Ze draaide zich om en ik kon mijn ogen niet geloven. Ze leek precies op mij – haar ogen, haar neus, haar mond — zelfs het litteken onder haar wenkbrauw was hetzelfde.
Kon dit mijn tweelingzus zijn?! Had ik überhaupt een tweelingzus? De volgende dagen leek ze spoorloos verdwenen.
24 februari 2022
“Bereid je voor!” roept generaal Pjotr. Mijn gedachten dwalen af, terug naar het moment waarop ik oog in oog stond met het meisje dat eruitzag als mijn spiegelbeeld. Was ze echt?
Ik steek mijn hand in mijn zak en voel het tolletje tussen mijn vingers. Een gewoonte die ik nooit heb kunnen afleren, zelfs nu niet. Mevrouw Ivanov zou zeggen dat ik het tolletje moest gebruiken, maar ik ben te verdoofd om eraan te denken. “Focus,” fluister ik tegen mezelf. Dit is niet het moment om afgeleid te raken. Het bevel kan elk moment komen. Generaal Pjotr beweegt zich langs onze linie; zijn gezicht is strak, zonder enige emotie. Hij heft zijn hand op en vervolgens worden onze oren gevuld met een luide knal. Het eerste schot is gelost.
Ik draai me om naar het geluid en zie haar staan. Het meisje met rode krullen. Tien jaar later en ze is niks veranderd. Ze staat aan de andere kant van de linie, in Oekraïense legerkleding. Haar ogen kruisen de mijne, en een paar seconden lang lijkt de tijd stil te staan. Ik kan de emotie op haar gezicht niet aflezen. Wraak? Woede? Jaloezie? Verwarring? Zeer langzaam richt ze haar geweer mijn kant op. Haar vinger staat klaar op de trekker. Zou het echt zij kunnen zijn? Nu kan het toch geen hallucinatie zijn?
Ik kijk recht in haar ogen als ze de kogel afvuurt en val als een steen op de grond. Terwijl alles rondom mij vervaagt, voel ik de koude lucht die mijn lichaam omhelst. En op dat laatste moment, net voordat ik mijn ogen sluit, zie ik dat het tolletje blijft draaien.
Clair-obscur
Felix Van Durme
Ik word wakker met stekende hoofdpijn. Tot mijn ongenoegen kondigt mijn wekker gretig het eerste uur van de dag aan. Ik ben nog erg moe, onbegrijpelijk moe zelfs. Ik was mijn bed zoals altijd kort na de middag ingegaan en kan me geen onrust of dromerige slapeloosheid herinneren. Ik sta op.
Mijn naam is Max Hoven, ik ben 37 jaar oud en ben jarig op 31 juni. Ik woon in een rijke buitenwijk van de hoofdstad en werk als nachtwaker in het museum. Mijn koffie heb ik graag zwart. Zo zwart als deze nacht die vandaag niet bevuild is door de schemering van een nieuwe maan. Wanneer ik naar beneden ga om mezelf met exact zo’n koffie te verwennen, kijk ik achterom. Het huis dat voordien zijn best deed om de nacht te imiteren, wordt plotseling verlicht. Omdat het me niet lukt om de lichtbron te identificeren, bestudeer ik wat er belicht wordt, namelijk de trap die ik zonet heb gebruikt om benedenverdieping argeloos te bereiken en een urne die ernaast op de grond ligt. Deze ziet er eerder uit als een zwarte vaas en heeft melkwitte versieringen. De as die erin zit is van papa. Een deel van mij haat hem omdat hij als een schaduw in de middagzon verdwenen is, maar ik mag het hem niet kwalijk nemen. Ik plaats de urne terug op het voetstuk waar ze vandaan kwam en, aangespoord door het alarm van mijn horloge, vertrek ik naar het museum, zonder verdere aarzelingen of hersenspinsels over onverklaarbaar licht.
Ik weet niet meer hoe ik uiteindelijk in het museum geraakt ben, zoiets doet er immers niet toe, maar desondanks is het raar om iets simpels zoals dat te vergeten. Als bewaker in dit museum zit je op een ongemakkelijke stoel en probeer je koste wat kost wakker te blijven. De kop koffie van daarnet is echter al uitgewerkt en ik ben uitgeput. Mijn hoofdpijn die me normaal wakker houdt is niet verdwenen, maar ze biedt nauwelijks weerwerk tegen de slaap. Een wandeling zal mijn redding moeten zijn in het hopeloze gevecht tegen de vermoeidheid.
Daar is het weer! Als door een hemelse schijnwerper wordt een deel van het museum verlicht. Ook nu levert een zoektocht naar de onzichtbare lamp niets op. Door het licht vallen voor het eerst ratten op, maar ik kan me niets herinneren over ongediertebestrijding in mijn contract. Ik laat daarom de beestjes naar hartenlust piepen. Ze lijken onbezorgd en ongeïnteresseerd in hun belichting. Verder valt me op hoe vuil en ongewoon huiselijk het museum is, maar ook de esthetische keuzes van de curator gaan me uiteindelijk niet aan. Wat haat ik die man. Nergens zijn we het over eens, en toch moet iedereen zeggen dat “we bijna dezelfde persoon zijn”. Wat een grap. Ik ga zitten in een ligzetel en negeer het licht net zoals de ratten. Nu ik weer besef voor wie ik werk, voelt het uitvoeren van mijn job minder belangrijk aan. Wie zet er nu ook een ligzetel in een museum! Dat is er gewoon om vragen dat ik er een dutje in doe! Vol genot geef ik me over aan mijn alsmaar zwaarder wordende oogleden. Ik voel dat deze keer zelfs mijn moordende hoofdpijn mij de rust niet zal ontzeggen.
Mijn naam is Steven Vande Velde. Ik ben 42 jaar en verjaarde afgelopen vrijdag, 6 oktober. Ik woon in een rijke buitenwijk van de hoofdstad en werk als curator in het museum. Ik drink mijn koffie liefst met melk en suiker.
Zo’n koffie was precies wat ik nodig had. Nog voor ik me volledig kon verwijderen uit de wellustige greep van de zetel waarin ik geslapen had, werd ik verblind. Het felle licht dat van overal leek te komen verstikte me haast en bracht mijn intussen vertrouwde hoofdpijn terug. Het licht had iets beschuldigends, alsof ik een verdachte was die ondervraagd werd of een acteur die alleen op het podium belandde. Zo snel als het kwam, ging het ook weer. Het licht, niet de beschuldiging.
Dat overweldigende gevoel van gewetenswroeging en de hoofdpijn bleven me achtervolgen zoals een leeuw die zijn prooi achterna sluipt. Ik had echter niets fout gedaan? Ik geloofde dat ik mijn leven onschuldiger had geleefd dan eender welke pasgeboren baby. En toch, die schuld, dat knagende gevoel dat aan je geweten vreet en je van slapen berooft, díe schuld, liet mij niet alleen.
Toen ik na lang vechten met mezelf dit gevoel aan de kant kon schuiven, kon de werkdag eindelijk beginnen: Een beetje praten hier, een beetje kunst bekijken daar… Men zou me weer vreemd aankijken. Alsof ik er niet thuis hoorde, alsof ik hen voor de gek hield, alsof ik niet echt was wie ik beweerde te zijn. Natuurlijk onderdrukte ik die belachelijke gedachte. Belangrijk als ik ben, kon ik me eigenlijk niet veroorloven om te treuzelen, de museumsuppoost verwachtte me al. Ik haatte die man. Er was een soort broederlijke vete tussen ons, als dag en nacht. Op die manier vermeden we elkaar ook: waar ik was, kon hij niet zijn. Ik ben als de zon die overdag zijn maan verbleekt.
De tocht naar het museum kan ik het best beschrijven als een zwart gat in mijn geheugen, gelegen tussen het sluiten van mijn voordeur en het openen van de poort in het museum. Dit was geen normale vergetelheid, dit was een echte black-out. Dit soort dingen gebeuren de laatste tijd wel vaker. Toen ik erover nadacht, besefte ik dat ik me de weg naar het museum nooit echt had herinnerd. Ik vertrok en kwam aan zonder na te denken. Verdere overpeinzingen werden overstelpt door walging. Een goedkope, stoffige en uiterst lelijke vaas stond te pronken waar voordien het hoogtepunt van onze tentoonstelling had gestaan. Het was zelfs nauwelijks een vaas, als ik niet beter wist, noemde ik dit zwart-witte afval een urne! In een vlaag van woede gooi ik de vaas op de grond zoals een Spartaanse ouder doet met zijn zwakste kind: niet zonder te treuren om het verlies, maar ook zonder mededogen. Nog nazinderend bekeek ik het resultaat van mijn sloopwerk: enkele scherven en daartussen een hoop zand, vermoedelijk de inhoud van dat vreselijke aardewerk.
Nog voor ik kon bedenken waarom die verdomde nachtwaker de vaas hier had geplaatst voelde ik een pijnscheut die aanvoelde als messteken overal tegelijk, maar ik leek nergens te bloeden. Ik voelde alles, overal, voor een tijd die bijna eeuwig leek. Ik viel op de grond en besef nu pas wie, of eerder wat, de oorzaak was van deze zintuiglijke tirannie, het was dat licht! Deze keer stopte het niet bij het verblinden van mijn ogen. Ik kon kleuren proeven, voelde geuren en zag helemaal niets. Waarom had deze heldere folteraar het op mij gericht, nee, op zichzelf? Ik kon immers geen andere verklaring bepalen, dit was iets wat ik mezelf aandeed.
Aan welke misdaad was ik schuldig? Wat had mij hiertoe gedreven? Ook mijn gewetenswroeging, die ik tot nog toe had weten te onderdrukken, beukte als een tsunami tegen de kade van mijn hoofd. Dit was een onmenselijke straf waaraan ik niet verdiende te ontsnappen. Of misschien wel?
Met trillende knieën, hevig schokkend van de recentste pijnscheut, stond ik recht. Tot aan de uitgang geraakte ik nooit, maar ik had hulp nodig. Als ik toch sterf dan is dat niet wegens mijn trots . Ik klopte op mijn ruit met alle kracht die nog overbleef in mijn lichaam. Eén keer, twee keer, drie keer tot bloedens toe, maar zonder resultaat. Niemand luisterde. Niemand keek. Niemand zou me helpen. Het laatste heldere idee dat mijn gespleten brein me bracht, duidde in de richting van de scherven van de urne. Ik had lang genoeg geleefd op deze manier. Hier moest en zou een einde aan komen. Met een vloeiende beweging greep ik het stuk van het aardewerk dat er het scherpst uitzag.
Het was eindelijk voorbij. Ik moest niet meer lijden.
Ik weet niet of er een hemel en een hel is.
Ik weet niet naar welke van de twee ik vertrek.
Ik verdien ze allebei.
Verslag over lichaam gevonden in de Caravaggiostraat nr.10 (naast het Museum voor klassieke kunst): 6/10/2024
10.21u: Man (ongv. 40 jaar oud) dood aangetroffen in de woonkamer van het krot.
10.35u: Identiteit slachtoffer bevestigd: het zou gaan om Max Vande Velde
11.02u: Autopsie wordt vervroegd uitgevoerd
12.17u: Doodsoorzaak bevestigd: uitwendige bloeding van de aorta in de keel, vermoedelijk zelfmoord.
12.25u: Uit verder onderzoek blijkt dat het slachtoffer een tumor tussen de amygdala en hippocampus heeft. Dit uitte zich mogelijk in schizofreen gedrag.
8/10/2024
11.00. Max wordt begraven naast zijn overleden broer Steven. Er zijn geen bezoekers en er is geen ceremonie.
Het gaat door de maag
Maud Blomme
Geen enkel weldenkend mens biedt me nog warme melk en een luisterend oor aan als ik het luidop zou zeggen, maar de zure pijn in mijn arm is het bewijs voor de drie dagen dat ik hier al hang.
In het licht dat uit de gang komt, beginnen de draden van het web langzaam zichtbaar te worden. Ze reiken als lichtgevende vezels door de hele kamer en ik kan mezelf er niet van weerhouden om te berekenen hoeveel truien ik uit dit web zou kunnen breien. Zeven is mijn gok. Ik tel de steekjes wol voorzichtig in mijn hoofd en ontdek dat dit een goede manier is om de kalmte te bewaren. Nutteloos wat mijn voortbestaan betreft, maar beter dan doemscenario’s of grafschriften bedenken.
‘Naam Achternaam dood door verstikking in een gigantisch web.’
‘Naam Achternaam gestorven aan hongersnood.’
‘Je blijft in ons hart.’
Liever richt ik me op het geduldig volgen van de draden en beloof mezelf plechtig dat, mocht ik ooit terug thuis zijn, ik van dit web een trui zou breien.
Ik ontwaak met een schok, mijn arm brandt als vuur. Nu heviger dan ooit. De draden, lijmerig en zwaar, sluiten strakker om me heen met elke poging om los te komen. Het koord snijdt mijn arm af van de rest van mijn lichaam en mijn bloed lijkt weg te trekken uit mijn vingertoppen, zich stelselmatig voort te bewegen naar mijn wangen en voorhoofd waar de rode hitte me overweldigt. In het vage licht dat door het web schijnt, probeer ik mijn arm los te maken, maar mijn blik valt op een andere schaduw.
De schaduw gaat gepaard met een stilte, een gespannen onzekerheid die ik niet kan plaatsen. Voor het eerst in dagen voel ik de aanwezigheid van iets anders dan mezelf. Het web lijkt te leven, de draden te ademen. Er wacht iets op mij.
Ogen opnieuw gewend aan het donker, zie ik haar. Ze beweegt acht poten tegelijk, soepel en precies. De poten zijn lang als takken en haar lijf is even groot als mijn hoofd. Ze sluipt naar me toe. De pijn die tot voor kort nog zo brandde, vervaagt even door de tremor in mijn nek. De angst die ik al dagen meedraag – de dreiging die op dit web zelf bleek te hangen – krijgt nu vorm. Een zwarte danse macabre op weg naar mij. De angst vergezelt de pijn en verdooft mijn verstand. Mijn fantasie scheurt me aan stukken; zal ze me inwikkelen als vlieg? Armen en benen verlammen met grijze wol? Zal ik langzaam verteerd worden in haar maag?
Het web zakt in door het gewicht dat nadert. Nu zo dichtbij dat ik het spinnenspeeksel hoor rondgaan in haar mond. Haar scherpe kaken klikken dreigend. Ze buigt zich naar me toe. Een lichte aanraking. Mijn oogleden op elkaar geperst. De kaken knippen bijna geruisloos de draad door, juist die waar het web zich zo in mijn arm had gegraven. Ik kijk ernaar, beweeg mijn prikkelende vingers, en zie de kleur terugkeren. Ik kijk in de pikzwarte pareltjes van de spin en schenk haar een dankbare glimlach.
Traag vloeien de dagen in het web in elkaar over. Paniek en onzekerheid maken plaats voor een troostende stilte. Wanneer de nacht me rillingen bezorgt, wikkelt de spin me in haar zelfgesponnen zijde in. Aanvankelijk voelde elke draad die ze om me wond als een nieuwe ketting. Een ter dood veroordeelde wachtend op zijn laatste uur. Toch blijft ze een dekentje spinnen, weet ze waar de wind het koudste blaast, slaagt ze erin mijn spieren te ontspannen, ondanks mezelf.
Overdag bekijk ik haar vanuit mijn hoek van het web. Hoe stil ze over de draden kruipt, elegant in haar routine. Ik begin patronen te herkennen in haar gedrag. Ze lijkt zich nooit te haasten, is altijd bedachtzaam bezig. Stiekem gefascineerd door haar manier van werken, bestudeer ik elke beweging, hoe ze de draden met toewijding spint en vastknoopt alsof ze een complex patroon volgt waarvan enkel zij de stappen snapt. Het web groeit onder haar poten uit tot een meesterwerk; elke fijne draad in perfecte harmonie met de anderen. Iedere dag komen er lagen bij. De deur, de ontsnapping, steeds minder zichtbaar door het web dat ze voor me spint. De grafschriften komen niet meer spontaan in me op. Ik ben blij om hier te zijn terwijl zij de wereld rond ons opbouwt, draadje na draadje. Hetgeen waarin ik vastzat, lijkt nu mijn gewicht voor me te dragen, mijn vermoeidheid te verlichten. Wanneer ik mijn ogen sluit, omringd door het deken van zijde, voel ik me veiliger dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.
Ik word wakker, waarschijnlijk voor de laatste keer. Ik kijk naar de bron van pijn en zie haar kaken diep in mijn vlees, zuigend op de aders van mijn hart.
Ik voel haar geurloosheid, haar complete onverschilligheid tegenover mij. Ze snijdt dieper en ik voel mijn leven wegtrekken, maar weerstand hoef ik niet te bieden. De ontzaglijke pijn wordt overtroffen door mijn bewondering voor haar; de emotieloze precisie waarmee ze te werk gaat, hoe ze mij een deel maakte van haar web en hoe ze me wist te verrassen met dit leed. Mijn lichaam verwikkeld in de draden, mijn geest in haar aandacht, de vastberadenheid waarmee ze kiest mij leeg te zuigen. Het is een intiem proces, liefdevol zelfs, hoe ze elke vezel van me opeist en hoe ik het haar toelaat.
‘Mijn hart is van jou’, wou ik haar nog toefluisteren, maar ik wist niet in welke ogen ik moest kijken.